Herbestemming is aan de orde van de dag. Vorig jaar kwam twee-derde van alle opgeleverde woningen in Rotterdam tot stand door de transformatie van kantoren, scholen of winkels. Nieuwbouwwoningen zien er uit als verbouwde industriële hallen. Als je nog een woning tegenkomt die er als een huis uitziet, is deze waarschijnlijk afkomstig van een zorgaanbieder. Wat betekent dit voor het vak van de architect?
Herbestemming was tot voor kort een specialistisch werkveld. Tussen 2010 en 2015 stimuleerde de overheid met een Nationaal Programma de functiewijziging van leegstaande gebouwen. Tegenwoordig is deze praktijk zo alledaags dat het niet meer het vermelden waard lijkt. Kerken worden scholen, scholen worden woningen, woningen doen tevens dienst als kantoor of winkel, winkels worden bedrijfsverzamelgebouwen en bedrijfspanden krijgen een maatschappelijke functie. Functies als buurthuizen en postkantoren zijn bij andere organisaties ondergebracht en zelfs gevangenissen maken tegenwoordig deel uit van een wijk.
De klassieke samenhang tussen vorm en functie gaat daarmee verloren. Of anders gezegd: we bevrijden ons ervan. Het is maar hoe je het ziet. Hoe uitnodigend is dit ‘Einde van de typologie’ voor architecten en opdrachtgevers?
Survival of the fittest
In de architectuur zijn we gewend om over typologie te spreken en te schrijven. De definitie ervan is vrij eenvoudig: “een onderverdeling van een object of verschijnsel op basis van bepaalde kenmerken.” Het benoemen van typologieën is een eeuwenoude bezigheid die je bij biologen, psychologen, antropologen en ook ontwerpers tegenkomt. Dit biedt niet alleen overzicht, maar bewerkstelligt ook dat verschillen en eigenschappen bespreekbaar worden.
Anders dan op andere vakgebieden, staat bouwen gelijk aan iets toevoegen. Het feit dat bestaande typologieën herkenbaar en bespreekbaar zijn, máákt dat anderen ze overnemen. Als ware het een zichzelf versterkende evolutie, worden de meest succesvolle typologieën vaker overgenomen dan andere, en daardoor ook vaker opgemerkt en weer toegepast. In dat proces ontstaat een nauwe verwantschap tussen vorm en functie. Gebouwen die blijken te werken als werkplaats, ambtswoning of bejaardenoord worden opnieuw gebouwd voor die functie. Daarmee is typologie symbool gaan staan voor de samenhang tussen functie en verschijningsvorm.
Deze samenhang komt van pas in de communicatie van verwachtingen tussen opdrachtgever, ontwerper en bouwer. Je hebt er geen BIM-model voor nodig om een gezamenlijk beeld te scheppen van een basisschool of kantoor. Bovendien draagt het proces van selectie, mutatie en recombinatie bij aan kennisoverdracht en optimalisatie. Bij iedere uitvoering van een bepaald type, laat deze zich weer verbeteren en actualiseren. In historische steden en streken zijn zo bouwwijzen ontstaan, die aansluiten op plaatselijke gebruiken en omstandigheden.
Genetische modificatie
Na de Tweede Wereldoorlog is het gedaan met deze organische evolutie. Overheden en bouwers stonden voor een gigantische opgave. De wederopbouw vroeg om grootschalige productie van stukken stad. Daarbij hadden planners en stedenbouwers behoefte aan herkenbare bouwstenen om deze stukken stad te bouwen. Ze ontwikkelden woningen voor verschillende huishoudens, scholen, winkels, kantoren, sportvoorzieningen, gemeenschapsgebouwen en bejaardentehuizen. Functie en verschijningsvorm hingen sterk met elkaar samen. Hierdoor ontstonden leesbare wijken en dat paste goed bij de ambities van een open, democratische en maakbare maatschappij.
De geleidelijk lokale evolutie van bouwtypen maakte in dit proces plaats voor genetische modificatie. In het lab ontwikkelden architecten de verschillende typologieën door tot precies passende handschoenen voor specifieke functies of doelgroepen. Ze lieten niets aan het toeval over, want de efficiëntie en maakbaarheid van de bouwtypen stonden voorop. Waar typologie voorheen stond voor het losjes indelen van bestaande diversiteit aan bouwwijzen, lag ze nu aan de basis van een enorme productiegolf. De typologieën werden door het hele land gebouwd en waren zo herkenbaar als ‘standaard’.
Nieuwe ideeën voor oude gebouwen
Met het verstrijken van de tijd zijn deze standaard bouwtypen niet meer opgewassen tegen de snel veranderende buitenwereld. Het huis is zo toegespitst op haar primaire functie, dat het woning is gaan heten. In het huis waren combinaties van wonen en werken geen uitzondering, net als het inwonen van familieleden. De naoorlogse woningen zijn hier echter niet op berekend. De toegenomen welvaart en culturele diversiteit zorgen voor een ander gebruik dat opnieuw tot toegespitste typologieën als kangoeroewoningen, woon-werkwoningen en halalwoningen leidt.
Op dit moment maakt de verzorgingsstaat plaats voor de participatiesamenleving en de geplande stad voor de organische stad. Bewoners die zelf hun woningen realiseren in een leegstaande school of ondernemers die nieuw leven blazen in oude havengebieden winnen aan terrein. Dat vraagt om andere ontwerpvaardigheden, namelijk het benutten van ruimtelijke kwaliteiten van gebouwen die met een andere intentie zijn gerealiseerd. Maar het heeft ook impact op de leesbaarheid van de stad. Bij sommige transformaties spat de nieuwe functie van de gevel, in andere gevallen ontstaan hybride verschijningsvormen die van alles kunnen vertegenwoordigen.
Als de typologie zou verdwijnen, wordt ieder project dan uniek en daarmee een opgave voor architecten? Of vergroot deze ontwikkeling de kloof tussen architect en opdrachtgever, omdat zij niet goed meer over ideeën en verwachtingen kunnen communiceren?
Bouwen voor de massa, ontwerpen voor het individu
Verrassend is dat over deze kwesties al lang wordt nagedacht. Na de wederopbouw wendden veel architecten zich af van de geïndustrialiseerde bouwwijzen. Maar John Habraken werkte met de Stichting Architecten Research juist aan ideevorming over draagstructuren die verschillen in gebruik opvangen. Zijn bekende onderscheid tussen drager en inbouw verenigt massaproductie met een grote diversiteit aan woonwensen. De technische mogelijkheid om in een project 400 verschillende woningplattegronden te realiseren vraagt echter om een effectieve ontwerpdialoog tussen architect en gebruiker.
Met het verstrijken van de tijd blijken de dragers waarover John Habraken filosofeerde, onbedoeld te zijn gebouwd als school, kerk of bedrijfsgebouw. En deze dragers worden nu getransformeerd tot atelier, tandartsenpraktijk of woning. De kennis die is ontwikkeld om veranderingen in gebruik te faciliteren en effectief met gebruikers te ontwerpen, is opnieuw relevant.
Met het oog op de transformatie opgave is het zaak deze methoden verder te ontwikkelen. In een praktijk waarin herbestemming de norm is volstaat het niet meer te verwijzen naar bekende typologieën. Je hebt verbeeldingskracht en instrumenten nodig om effectief met opdrachtgevers en gebruikers te communiceren over hun wensen in relatie tot bestaande panden. Ook heb je handvatten nodig om de kennis uit eerdere projecten in te zetten bij volgende opgaven. Als architecten deze methoden nieuw leven weten in te blazen zonder te vervallen in standaardoplossingen, ontstaan kansen om maatwerk te leveren. Het einde van typologie wordt daarmee omgebogen tot uitnodigend perspectief om de relatie tussen architect en gebruikers te vernieuwen.