In het boek Palladio’s Children noemt architect en theoreticus John Habraken architectuur een ‘art of conversation’. In het interview dat ik jaren terug met hem had moest hij lachend bekennen dat hij zich niet meer kon herinneren dat geschreven te hebben. Maar het resoneerde destijds bij mij als architectuurstudent op zoek naar de rol van de architect. Op een warme, zomerse zondagmiddag luister ik de interviewopname terug. Ik hoor mezelf vragen stellen; vragen die me nog altijd bezig houden, zij het met inmiddels meer praktijkervaring en inzicht in mijn rugzak. Ik hoor Habraken zijn blik op het architectenvak delen; een blik die nog altijd inspireert.
Werken in en aan de alledaagse leefomgeving
“Traditioneel was de rol van de architect beperkt tot het bijzondere gebouw, zoals een paleis of kerk”, steekt John Habraken (1928) van wal vanuit de Apeldoornse woning die hij eens voor zijn ouders ontwierp. Habraken werkte als architect, theoreticus en auteur en was hoogleraar aan MIT en TU Eindhoven. Hij hield zich bezig met het ontwerp van de alledaagse leefomgeving. “Vandaag de dag werken architecten voornamelijk in en aan de alledaagse woon- en werkomgeving. De alledaagse leefomgeving kent andere eigenschappen én vraagt om ontwerpvaardigheden die traditioneel niet worden onderwezen of worden gewaardeerd.”
Ruimte voor aanpassing
Habraken bestudeerde de geschiedenis van de bouwkunst om deze eigenschappen en vaardigheden te leren kennen. “De alledaagse omgeving werd -in tegenstelling tot het bijzondere gebouw- niet gebouwd voor de eeuwigheid. Wanneer gebruik veranderde, of mensen simpelweg iets anders gingen waarderen, veranderden de mensen hun gebouwde leefomgeving mee. Een ontwerp voor de alledaagse leefomgeving dient ten eerste dan ook ruimte voor aanpassing in zich te dragen.”
De waarde van ‘thematische’ aspecten
“Ten tweede is het gebouwde alledaagse -meer dan het bijzondere gebouw- onderdeel van een weefsel van patronen en typologieën.” In steden als Amsterdam, Venetië en Londen, waarvan we de (alledaagse) historische delen nog steeds sterk waarderen, vind je -zo benoemt Habraken- ‘thematische’ aspecten. “De gebouwen zijn allemaal anders, maar delen een typologie met terugkerende vormthema’s.” Zoals geen grachtenpand in Amsterdam hetzelfde is, maar we de panden toch vanzelfsprekend als grachtenpand herkennen.
De renaissance doorbrak het vanzelfsprekende werken met typologieën en thema’s. “Alberti en zijn tijdgenoten bedachten dat de architect een bijzonder mens was en dat architectuur ging om inventiviteit.” In de (post)moderne tijd ontwikkelde dit idee zich door. Creatieve vrijheid en zelfexpressie werden dominant in de opvatting over het architectenvak. “We zijn zo doordrenkt van een geschiedenis waarin architectuur een persoonlijke creatie is. Ik denk dat kinderen op de basisschool al leren dat je vrij moet zijn om te kunnen creëren. Allemaal waar. Maar het heeft met architectuur niet zo veel te maken.” Habraken geeft aan dat met deze verschuivende opvatting het delen van waarden, thema’s en typologieën verloren is gegaan. “Er wordt niet meer over gesproken. Er wordt geen les meer in gegeven. Maar juist het werken vanuit de thematische aspecten vanuit de specifieke context van een plek, is zo belangrijk in het ontwerp van het alledaagse.”
Herverdeling van ontwerpcontrole
Een derde eigenschap kenmerkend voor het ontwerp van het alledaagse, is het verdelen van ontwerptaken. “Duizenden jaren geschiedenis leren dat ontwerpbevoegdheden verdeeld waren over verschillende niveaus en schalen. Stedenbouwkundige kenmerken bepaalden de ruimte voor architecten. Architecten nodigden meubelmakers en kunstschilders uit om hun ontwerpen kleur te geven.” Maar met de komst van het modernisme ontstond het streven naar ontwerpcontrole op alle niveaus, van stedenbouwkundig plan tot stoel. “Er is natuurlijk niets op tegen dat een architect ook een stoel ontwerpt, maar of een alledaagse omgeving geheel door één ontwerper bedacht moet zijn, is de vraag. Zelfs Palladio deed dat niet.” Habraken pleit voor verdeling van ontwerptaken in lijn met de hiërarchische structuur van de alledaagse gebouwde omgeving. “Iedereen begrijpt dat individu en gemeenschap twee dingen zijn. Waarom zou dat in het bouwen dan niet worden weerspiegeld?”
Zeggenschap voor bewoners
Deze hiërarchische verdeling van ontwerpbevoegdheden betekent dat ieder op zijn of haar niveau de ontwerpruimte voor het niveau eronder vormgeeft. Niet iedereen praat overal over mee. “Mensen hebben een goed gevoel voor wat een woning, een buurt en een groter stuk stad is. Men accepteert dat dat het gegeven is waarbinnen je werken moet.” De stedenbouwer schept en faciliteert vanuit het grotere geheel de ontwerpruimte voor de architect. De architect, op zijn of haar beurt, schept en faciliteert de ruimte die bewoners hebben. Het pleidooi voor het verdelen van ontwerptaken is daarmee ook een pleidooi voor bewonerszeggenschap. Niet iedereen hoeft overal over mee te praten, maar dient op het juiste niveau wél ontwerpcontrole te hebben. Het is aan de architect ruimte te maken en te laten voor de bewoner.
Ontwerpruimte nemen en geven
Maar waar vroeger de verdeling tussen ontwerpdisciplines helder was en vanzelfsprekend leunde op tradities van thema’s en typologieën, is dat vandaag de dag meer diffuus. Habraken: “De zone tussen ontwerpniveaus is grijs en kan voor elk project anders zijn.” Dit maakt het zoeken naar de juiste verdeling van ontwerpcontrole dan ook een van de belangrijke vragen van een ontwerpproces. Tot in welke mate wordt op het ene niveau vastgelegd wat de ontwerpruimte van het andere niveau is? “Er zijn succesvolle projecten waarin bewoners binnen één woongebouw zelf de afmetingen van hun woningen bepaalden. In andere projecten staan de afmetingen vast en zit de ruimte in de mogelijkheid tot verschillende woningplattegronden.” De grens wordt bepaald in wisselwerking tussen de niveaus; in dialoog, zo stelt Habraken.
Effectieve gesprekken
Dit vraagt om architecten die de kunst van deze dialoog verstaan. “Professionals willen soms dat bewoners zich door alle fases heen werken die professionals ook doorwerken. Dan hebben ze vervolgens het idee dat ze over alles eens moeten worden met elkaar. En dan wordt er zo lang gepraat dat bewoners afhaken en wegvallen. Maar dit is een foute insteek. Het hele professionele systeem is ontstaan uit het feit dat bewoners niet meedoen. Bewoners krijgen daarin geen poot aan de grond, tenzij je een professional hebt die het begrijpt en de bewoners helpt.” Effectieve bewonerszeggenschap vraagt om “een vakkundig persoon die met bewoners praat, uitlegt wat er aan de hand is, kan vertellen wat de problemen kunnen zijn en hen vooral ook kan ondersteunen in het maken van beslissingen.”
Naast het niveaubegrip, noemt Habraken het denken in varianten en het werken met vormthema’s als belangrijke methoden die de architect hiervoor kan inzetten. Ook de capaciteitsstudie is een belangrijk instrument. De architect focust daarbij niet op functie, maar op capaciteit van zijn of haar ontwerp. De ontwerper verbeeldt welke mogelijke indelingen of vormen van gebruik het ontwerp nu en in de toekomst kan herbergen.
Architectuur als ‘the art of conversation’
Niet eindeloos praten, maar wél effectief in gesprek om zo de juiste vorm van zeggenschap te verkennen en te ondersteunen. In Palladio’s Children (2005), dat hij zelf een samenvatting van zijn denken noemt, beschrijft Habraken deze rol van de architect als host. Er zijn architecten nodig die in staat zijn te mensen uit te nodigen mee te denken, te stimuleren, te begeleiden en te interpreteren. Om gevoelig te zijn voor wat een ieder nodig heeft; en om dat te kunnen bieden in het gesprek over de nog vorm te geven toekomst. Architectuur als “the art of conversation”, zo concludeert hij in het boek. Habraken, lachend: “Ik ben vergeten dat ik dat gezegd heb.” Vergeten wellicht, maar niet minder raak en actueel. “Het is deel van het architectenvak om te kunnen praten over wat je doet. Omdat het één altijd een relatie heeft tot het ander.”